Selecteer een pagina

Door: Jeroen van de Calseijde

We zitten, op het moment van schrijven, elf weken in een ‘intelligente’ lockdown door het Coronavirus dat rondwaart. Wat mij betreft staat deze pandemie zeker niet los van andere, waarschijnlijk veel grotere, ecologische en klimatologische problemen waar we als mensheid op afstevenen doordat we wel heel erg slecht zijn omgegaan met de leefomgeving (aarde) die ons geschonken is. Dus ook mijn vakanties zullen eenvoudiger en dichter bij huis moeten worden, vind ik.

Gelukkig begint het einde van deze ramp in zicht te komen en is het sinds twee weken weer toegestaan om in groepsverband buiten te sporten, maar ook dat voelt door allerlei beperkingen niet meer zoals in de pre-Corona tijd. Ik heb de trailevenementen waarvoor ik me al eerder ingeschreven had, ook echt gemist. Maar mede dankzij het fantastische weer, heb ik me toch goed weten te vermaken en veel, maar vaker alleen, getraind. Hoewel ik zeker ook nu extra dankbaar was voor de directe omgeving van mijn huis, de Soesterduinen, ben ik regelmatig een stukje verder of zelfs ver van huis (maar in NL) gaan trainen om daar afwisseling in te houden. En zo werd een lange training in nieuw terrein ook vaak een goed excuus om een ‘noodzakelijke reis’ te maken naar verre trailvrienden en zo ook tot mooie gesprekken te komen die ik groepsverband niet gehad zou hebben.

Deze periode heeft voor mij ook geleid tot dingen die ik tot op zekere hoogte erg ben gaan waarderen, zoals de algehele ‘slow down’ en het meer slapen. Een prima combinatie om alle pijntjes te voelen verdwijnen in heel erg goede vorm te komen. Maar, trailevenementen zijn er nog niet en ik begin meer en meer te verlangen naar iets bijzonders, iets nieuws. Ik houd van wandelen, rennen en kamperen in de natuur en had mijn sportuitrusting bewust al een beetje uitgebreid om dat alles te kunnen combineren in fastpacking. “Back to the basics!”

Helaas zegde een vriendin waarmee ik een mooi fastpack plan had gesmeed de avond voor vertrek af. Dat was even balen, maar omdat thuis blijven slechts het gevoel iets moois te missen in stand zou houden, smeed ik binnen een dag spontaan een geheel nieuw plan.
Het ‘plan’ dat geboren werd, was grofweg via het Maarten van Rossumpad van Apeldoorn naar Ommen (etappe 14 t/m 19) en via het Pieterpad terug van Ommen naar Vorden (etappe 10 t/m 13) dat niet ver van Apeldoorn ligt en een treinverbinding daarnaartoe heeft. Alleen leek 165 kilometer voor twee of tweeënhalve dag me wat al te gortig. Mijn doel was immers niet om kilometers toe te voegen aan het plezier, maar om zoveel mogelijk plezier toe te voegen aan de kilometers.

Maar goed ik kon met wat lef en creativiteit wel een kilometer of 20 afsnijden en ik kon altijd eerder de trein pakken, ook al was dat officieel nog niet toegestaan en was de dienstregeling nog beperkt. Ik houd er van om gewoon te vertrekken en onderweg mijn hart te volgen. Daarbij kom ik soms heel ergens anders uit dan dat ik ooit gepland had, maar mooie belevenissen zijn het zo vaak geworden en ik kreeg door dit plan in ieder geval weer heel veel zin om te gaan!

Het lukt me met 8,5 kg bepakking (inclusief water en eten) een voorraad te hebben om meer dan 2 dagen en nachten bijna geheel zelfvoorzienend te kunnen zijn. Ik zal onderweg alleen wat eten voor de lunches moeten bijkopen en water uit de natuur moeten filteren.
Vrijdag avond net voor zessen begin ik te lopen en ik weet dat een heel warm en kurkdroog weekend belooft te worden. Ik vertrek overigens niet op de route omdat deze hier door Apeldoorn loopt. Ik parkeer mijn auto aan de westkant van de Paleistuinen Het Loo (Apeldoorn) in de donkere bossen van de Veluwe en loop op gevoel en de zon als kompas richting het Noor-Noordoosten waar ik vanzelf ergens het Maarten van Rossumpad zou moeten kruisen (een sporthorloge heb ik niet). Daarbij loop ik één keer een rondje van een paar kilometer. Niet omdat ik dat niet doorhad, maar omdat alle paden naar links een bordje “Verboden toegang” hebben, wat ik normaal gesproken altijd respecteer om de bosbewoners hun rust te gunnen. En ik volg een tijdje een slingerende mountainbike route. Zoals vaak veel mooier dan de wandelpaden in Nederland, maar niet bepaald consistent naar het N/NO.

De Veluwe hier is onbekend terrein voor mij en blijkbaar voor velen, want een evenement heb ik in dit deel nog nooit gehad en ik kom de eerste tweeëneenhalf uur maar twee andere mensen tegen. Het is niet alleen rustig, maar ook verrassend mooi. Ik voel me al heel snel in mijn element en raak het gevoel van niet-gezellig-samen-op avontuur-zijn snel kwijt. Ik geniet intens van het licht door de bomen, de geuren van al de planten en de droge bosgrond en de geluiden van de vogels!

Lopen met bepakking (8,5 kg) voelt als een combinatie van constant vals plat omhoog lopen (zwaardere centrische belasting) en constant vals plat naar beneden lopen (zwaardere excentrische belasting) tegelijkertijd. Na een paar uur voel ik dat mijn knieën, enkels, achillespezen en quadriceps wat zwaarder belast zijn, maar is er nog geen enkele reden tot zorg.

Na een kilometer of dertig, rond negen uur ’s avonds, stop ik bij een paar erg mooi, aangelegde meertjes met stromend water. Ik was me, ik filter water en probeer een verscholen kampeerplek te vinden. Het liefst zou ik hier aan het water staan, maar dat is niet zo handig in een land waar wild kamperen niet is toegestaan, dus ik vind en kies een mosrijke plek tussen de naaldbomen, zet daar in het halfduister mijn tentje op en vul mijn opblaasbare ‘Auping’ matras die als topmatras dient op een dikke laag mos.


Ik heb een titanium pannetje en lucifers, maar geen brander bij me. Het maken van een vuur in een bos dat al een week of 10 geen noemenswaardige druppel regen heeft ontvangen is niet bepaald eenvoudig. Nee, vuur maken is niet het probleem, het onder controle houden wel. Alles waar ik naar kijk met een lucifer in de hand ontbrandt als een olievlek. Ik maak dus heel zorgvuldig een vrij grote plek vrij van brandbaar materiaal en graaf een kuiltje dat als vuurplaats moet dienen. Toch ben ik voelbaar opgelucht als ik het vuur gedoofd heb met een flinke laag aarde zonder dat ik de hele Veluwe in lichterlaaie gezet heb. Dat zou wel heel erg zwaar meetellen in mijn CO2 voetafdruk op de aarde.

De volgende morgen bedenk ik me dat ik voor drie boetes in aanmerking kom, namelijk naaktrecreatie (wassen/zwemmen), wildkamperen en vuurtje stoken in het bos. Maar voor één boete hoef ik nu eens niet te vrezen; de verguisde ‘Coronaboete’. Deze zaterdag loop ik door de noordoost Veluwe, alweer zo’n onbekend en verrassend mooi gebied van gemengde bossen met open stukken heide en grasland. Pas als ik later op de zandwegen langs de fietspaden loop, kom ik regelmatig anderen tegen. Duidelijk mensen uit de buurt. Hoewel ik op vrijdag totaal verrast werd door een file op de snelweg, leek het hier toch alsof heel Nederland nog binnen het einde van de Coronastorm aan het afwachten was; van toerisme geen sprake.

Ten noorden van Wapenveld ga ik oostelijk richting de IJssel omdat het lange stuk langs Hattem naar de spoorbrug en weer terug me niet zo interessant lijkt en ik het iedere-kilometer-maximaal-genieten zo lang mogelijk wil volhouden. Ik moet nog een eind langs de IJssel lopen om eindelijk een stuk te vinden waar die prachtige oevers niet met zware hekken afgesloten privédomeinen zijn (dat blijkt toch weer niet te zien op de meeste kaarten), maar dan vind ik eindelijk een mooie plek aan het water voor rust, zelfbouw-hurk-wc en een reepje (het is al lang lunchtijd geweest, maar ik ben helaas niets tegengekomen waarmee ik mijn dieet aan had kunnen vullen).

Niet ver van de oever aan de overkant licht het vervolg van het Maarten van Rossumpad, maar daar ligt dus nog de IJssel tussen. Natuurlijk werd ik hierdoor niet verrast, maar ik moet mezelf toch een paar keer bij de ballen grijpen om de voorbereidingen op mijn plan te starten. De rivier is best breed en stroomt zichtbaar hard. Er varen veel kleine vissers- en pleziervaartuigen en af en toe komt er een groot vrachtschip voorbij. Ik voel het water. Gelukkig, zelfs voor mijn magere lijf voelt het water aangenaam.

Ik stop al mijn spullen inclusief al mijn kleding in de grote dry-bag die ik meegenomen heb en daarmee zwem ik langs de kant een eindje stroom opwaarts. Ik kom na 50 meter op een plaats in de buitenbocht van de rivier waar het sneller stroomt dan dat ik in schoolslag met bagage kan zwemmen. Verder naar het midden van de rivier toe blijkt het duidelijk nog sneller te stromen. Ik kan redelijk borstcrawl zwemmen, maar omdat ik geen lijntje meegenomen heb om de zak te slepen, zal ik met de sluitlus van mijn dry-bag om mijn arm moeten zwemmen en dan lukt borstcrawl totaal niet.
Ik kom weer aan de kant en controleer of alles in de dry-bag droog is. Check. Ik schat waar ik aan de overkant ga uitkomen en zie dat de marge wat klein is want voorbij het binnenmeer aan de overkant weet ik niet of ik nog (eenvoudig) op de weg terecht kan komen. Volgens de kaart loopt er geen pad en lijkt het terrein afgesloten.



Ik haal nog eens diep adem en besluit dat het moet kunnen en dat de spijt van het niet geprobeerd te hebben te groot zou zijn. Dus ik vergewis me er ook eens van dat ik als ik moet omkeren ik aan deze oever een ruime marge lijk te hebben om weliswaar een stuk stroomafwaarts, maar veilig weer aan (lager) wal te kunnen komen.

Ik kijk links, ik kijk rechts, wacht op het voorbij gaan van een vaartuig en zwem. Ik begin met stroomopwaarts zo dicht mogelijk langs de oever om mijn marge te vergroten. Totdat ik op dat punt komt waar ik ondanks hard zwemmen, op hetzelfde punt blijf liggen. Ik draai een kwartslag bij en nu niet meer omkijken, niet twijfelen en vooral niet de grootste fout maken die veel mensen in dit soort situaties maken (ook bij afdrijven langs onze kust) en dat is naar een vast put aan de overkant (of op het strand) proberen te zwemmen. Dat is per definitie al vrijwel onhaalbaar als de stromingssnelheid ongeveer 70% van jouw zwemsnelheid (of meer) haalt. Nee, loodrecht op de oever blijven zwemmen, niet in paniek raken en stug doorgaan. Gelukkig helpt mijn kennis van zeilen op wind en stroming me hierbij. De stroming is pittig en ik merk dat ik snel afdrijf. Niet zo verwonderlijk als je in de buitenbocht van de rivier vertrekt en het diepere midden normaal gesproken ook geen rust biedt. Het duurt even, maar naar een paar minuten zie ik dat de oever voor me minder snel voorbij schiet. Ik kijk naar links, stroomafwaarts, en zie dat ik nog ruim voor de laatste strekdam aan wal zal geraken.
River crossing geslaagd! Nieuwe ervaring rijker en een euforisch gevoel waarop ik weer kilometers kan teren.

In Windesheim blijkt het volume van de schitterende kerk groter dan de nog overgebleven bewoonde huizen. Ik vraag water aan een man die in zijn tuin zit en krijg er een gekoeld blikje cola bij. Heerlijk! Dat had ik echt nodig nu. Ik voel hoe leeg mijn maag is en na een dwaling op mijn route (gebiedsgrenzen lijken net paden op sommige kaarten) vind ik een tankstation waar ik een sandwich en een ijsje koop.
Ik doorkruis West-Salland wat nog steeds onbekend terrein voor me is, terwijl ik dacht bijna overal in Nederland al eens gewandeld, gefietst of gerend te hebben. Het boeren landschap is hier prachtig ouderwets en natuurlijk en de boerderijen en landhuizen zijn en/of liggen oogverblindend mooi. Ik droom van een eigen huis hier met een stukje natuur voor mezelf.

Die nacht kook, eet en slaap ik op de Lemelerberg. Nee, helaas niet op de top vanwaar de zonsondergang prachtig geweest moet zijn, maar gelukkig word ik hier door niets en niemand lastig gevallen. Wel loopt mijn vuurtje uit de hand. Niet dat het bos bijna in de fik vliegt, maar mijn hele pan verdwijnt in het vuur en ik verlies bijna mijn laatste water. En ik had al heel slecht op mijn watervoorraad gelet; een domme fout (die ik vaker maak). Ik heb nog precies genoeg om te koken en pap te maken morgen vroeg, maar met een totale vochtinname van 3,5 liter op een dag waarop ik 60 km ren, veelal in de zon bij een temperatuur van ruim boven de twintig graden in de schaduw, betekent dat ik ten minste een paar liter vochtgebrek heb opgelopen. Ik realiseer me dan ook dat ik als ik morgenochtend wakker word ik meer dan 12 uur niet/nauwelijks zal hebben hoeven plassen. Dat ik deze avond ongewassen mijn slaapzak in moet kruipen zijn van die kleine ongemakken die ik eenvoudig accepteer en zullen de voldoening van een zeer geslaagde dag niet drukken.

Zondag voel ik beurse drukplekken op mijn schouders en schuurplek op mijn rug. Dat had ik met een gewoon racevest nog nooit gevoeld. Het is nog warmer vandaag, maar ik drink veel meer en zwem een paar keer in een kanaal(tje). Dat laatste geeft iedere keer weer een enorme opkikker waarvan ik bijna een uur vleugels ervaar, vooral omdat ik dan ook van de gelegenheid gebruik maak en mijn kleren was en weer nat aantrek. Het lopen gaat de hele dag al onverwacht soepel; heerlijk eigenlijk. Bovendien geniet ik nog steeds van iedere kilometer. Er is geen kilometer die tegenvalt, het blijft prachtig en gevarieerd. Ik sta lang en bijna ademloos stil bij een wijde met gele bloemen en bruine en witte paarden en krijg vleugels van de ontelbare lanen en sloten omgeven met uitbundig bloeiende Rododendrons.

Ik kan het zelf bijna niet geloven maar Vorden, ongeveer 60 km van de Lemelerberg, begint echt in zicht te komen en biedt nu het dichtstbijzijnde treinstation. Ik controleer de vertrektijden en verwacht heel weinig treinen op zondagavond, de laatste dag met de door Corona beperkte OV-dienstregeling. Maar ik zie dat er over 40 minuten een trein gaat. Ik schat dat ik nog ongeveer 7 km moet lopen. Het lijkt onhaalbaar, na bijna 145 km in de benen met een rugzak op mijn rug, maar met een ‘eindsprint’ van 5 a 6 kilometer, die eigenlijk voelt als een aangename afwisseling in tempo lukt het me om 5 minuten voor vertrek van de trein (19:45u) op het station aan te komen. Ik ga zitten op een bankje (weer eens wat anders dan op de grond) en wat een voldoening en dankbaarheid voel ik! Het was zeker geen wedstrijd en ik heb ook nooit het gevoel gehad diep te zijn gegaan, maar toch voel ik dat ik er emotioneel van word.

De treinreis van Vorden naar Apeldoorn, met een overstap in Zutphen, verloopt opvallend gesmeerd, maar in Apeldoorn kom ik er achter dat er geen enkele geschikte bus meer rijdt en dat zelfs op de taxistandplaats geen taxi’s staan. Google Maps vertelt me dat mijn auto hier 7,4 km vandaan staat. Ook voor liften lijkt me deze Coronatijd niet echt geschikt, dus ik moet wel wandelen wat betekent dat ik wandelend pas om 22:00 uur bij mijn auto zal zijn en mijn tocht van 150 kilometers (binnen 50 uur) nog een toegift krijgt. Ach, na zo’n fantastische belevenis kan (bijna) niets mijn blijdschap nog de kop in drukken, dus ik plak deze wandeletappe er blijmoedig nog aan vast en weet dat ik vannacht weer op een echte Auping zal slapen.

Splash this around