Ik zie echt helemaal niets terwijl een keiharde wind de miezerregen over de bergkam heen blaast. Met nog 100km te gaan bracht het ledigen van mijn maaginhoud over Agaven me al niet in opperbeste racestemming. Met nog 96km te gaan en snel afkoelend op een verlaten bergkam een kapotte hoofdlamp hebben laat me mijn moed tot vlak boven mijn schoenen zakken. Ik loop al een tijdje alleen en zie geen lampjes achteropkomen. Op de tast maak ik het lampje open en bij het vage schijnsel van mijn rode (gelukkig door de organisatie verplichte) achterlicht bekijk ik de binnenkant van mijn hoofdlamp. Een metalen contactpunt lijkt verbogen maar oogt zo teer dat terugbuigen tot afbreken zal leiden. Met een stukje folie van een energiereep maak ik een klein propje en duw het voorzichtig tussen batterij en contactpunt. Voorzichtig doe ik de lamp dicht en probeer of ik weer een licht op mijn pad heb: lange schaduwen vormen zich door het dennenbos. Goddank heb ik weer een bundel licht.
Klappertandend en zeiknat door de miezerregen word ik ingehaald door een paar Britten die volijk keuvelend en zichtbaar makkelijk lopend mij inhalen. De paar kilometer die nog over de kam voert voel ik me ellendig en vraag me serieus af wat ik hier doe. Mijn maag is nog steeds aan het rommelen en met tegenzin werk ik een paar gels weg. Wanneer de route het dal in duikt valt de wind weg en voel me direct een stuk beter, de moed hangt als het ware weer rond mijn knieen. Zeker 20 seconden houdt dat gevoel aan.
Snoeihard word ik ingehaald door twee dames. Stomverbaasd probeer ik me niet nog verder uit het veld te laten slaan. De achtervolging inzettend probeer ik deze twee berggeiten bij te houden. Waar zij 5 pasjes maken stamp ik éénmaal, als een soort Yeti, op het smalle pad, bij de eerste haarspeldbocht gaan zij keurig linksaf en ik rechtdoor. Tussen wat prikplanten door glij ik ondersteboven in de lagergelegen haarspeldbocht. De twee dames springen keurig over me heen en vragen ook nog beleefd of het goed met me gaat. Ik zeg ja, maar denk aan de aaneenschakeling van fouten en pech die me de eerste 25km vergezellen. De oorzaak van het geheel is mijn zelfgekozen veel te snelle start omdat het me zo machtig leek om met de wereldtoppers mee te klimmen van zeeniveau tot 1300hm. Grootheidswaanzin? In het geheel niet, soms voel je simpelweg aan dat er dingen gaan gebeuren die niet verstandig zijn. Je bent alleen niet bij machte het te veranderen of misschien wil je het gewoon laten gebeuren, het gewoon ondergaan. Het was inderdaad machtig, machtig als een zware chocoladetaart met extra slagroom: hemels maar ietwat zwaar op de maag.
In mijn tweede poging de dames bij te houden loop ik met nog maar twee keer zulke grote passen als hen en slaag er in niet te veel terrein te verliezen, wanneer de afdaling weer een klim wordt haal ik ze snel in en loop op ze uit. Mijn horloge geeft 05:05 en voor het eerst in 4 uur voel ik me een beetje in mijn element. Het rommelen van mijn maag is nagenoeg over en ik waag me aan het uitrekenen hoever het nog is… Wanneer je nog niet echt in de “flow” zit en je nog heel ver voor de helft van de race zit is dat geen goed idee… Met zware benen daal ik een klein dorp binnen.
Bij de derde verzorgingspost zie ik tijdens mijn tweede beker cola een snelle kleine Braziliaanse loopster binnenlopen. Zij heeft de andere dames ingehaald en roept druk wapperend met haar armen om haar verzorgers. Bij mijn derde beker cola zie ik Scott Jurek nog staan: ruim twee uur geleden haalde hij me, vlak voor mijn lamp stuk ging, nog in en werkte dat niet erg motiverend. Hem nu weer bijhalen geeft energie, snel lurk ik nog een mok cola weg, grijp een hand gedroogde abricozen en duw een halve sinasappel in mijn mik terwijl ik de post verlaat. Achter me hoor ik Scott en de samba-atlete met elkaar praten en probeer al drinkend, malend en slikkend ze bij te houden als ze me inhalen op de zeer steile betonweg die het dorp uitvoert.
De komende 25 km bestaat vooral uit snel opeenvolgende korte hellingen door een soort van tropischregenwoud. De paden zijn vaak glibberig en Scott haakt al snel af. De Braziliaanse dame rent downhill snel bij me weg maar wanneer ik met zeer kleine pasjes met een giga pasfrequentie de achtervolging in zet kan ik de hele afdaling, al dan niet krakend in mijn voegen, volgen. Onderaan bedank ik haar voor de les in afdalen, zei antwoord “you must be a little bit crazy” gepaard met een grote glimlach. Op de paar kilometer asfalt die volgen lopen we zwijgend naast elkaar. We duwen simultaan energierepen en gels weg en lurken aan flessen en camelbags om alles weg te spoelen en worden weer ingehaald door een tweetal luid pratende Britten. In een lange steile klim die volgt neem ik een kleine voorsprong op de dame maar mijn engelse collega’s zie ik niet meer terug. In de afdaling daarna is de voorsprong weer snel teniet gedaan. Dit kat en muis spel herhaalt zich over een aantal klam warme bergruggen en langs een tweetal verzorgingsposten tot vlak voor de verzorgingspost in Teror. In de lange afdaling naar het dorp loopt ze langzaam bij me weg. Nog ruim 7 km voor de helft van de race zet ik niet aan. Ik dreig me neer te leggen bij het feit dat het vandaag een dag zal worden waar ik vooral bijgehaald en voorbijgestoken zal worden. Illusies over een goede klassering hebben in het eerste dal van de dag al forse rookschade opgelopen. Op m’n gemak loop ik het dorp in. Wanneer ik op een loodrecht naar beneden lopend weggetje iemand van de organisatie zie ga ik wandelen, de verzorging kan niet ver zijn en met enige rust binnenlopen maakt alles meestal wat overzichtelijker.
Voor alle cola, sportdrank, water, repen, bananen en gevulde koeken moet ik over een registratiemat, het ontlokt een glimlach om te constateren dat het Nijmeegse Mylaps logo in duizendvoud onder mijn voeten doorschuift. Wanneer ik mijn mok met cola vul valt mijn oog op de man met laptop in Mylaps jas, die kan mij vast iets vertellen over mijn positie. In vloeiend engels vraag ik hem wat mijn plaats in het veld is. Zijn nietzeggende bijna zwarte ogen geven het antwoord: hij praat geen woord buiten Canaria. Een dame van de organisatie ziet het gebeuren en lachend vertaalt ze in gebroken engels dat ik 28e of 29e plek lig.
Positief uit het veld geslagen, eigenlijk het veld dus weer ingeslagen, loop ik Teror uit. Plek 28 of 29 waar ik voor mijn gevoel door hele hordes aan voetvolk overlopen ben… Het is niet direct een garantie voor een goede afloop maar t geeft wel voldoende energie om aan de volgende lange beklimming te beginnen.
De beklimming is de derde van een viertal lange beklimmingen in de race. De eerste twee kenmerkten zich door drukte: de startklim massaal met z’n allen en mee met de kopgroep. De tweede door massaal voorbijgestoken worden door wel een man of 20 in het traject voor mijn lamp stuk ging. De derde klim is er één van stilte en eenzaamheid. In het eerste gedeelte van de klim worden deze facetten nog versterkt door een zicht ontnemende mist. Vanuit de bananenbomen klim ik een varen en prikkelstruik zone in. Zicht op het einde van de klim is er geen moment en mijn hoogteprofielkaartje ben ik verloren. Ik probeer voor de geest te halen hoelang en tot welke kilometer deze klim doorloopt maar ben nergens zeker van. Merk aan mezelf dat hoofdrekenen het niveau van mijn jongste dochter niet overstijgt, maar ben ook te onverschillig om de kaart uit mijn rugzak te pakken. Tekenen die ik nog wel herken als niet bijdragend aan een goede afloop, maar het lukt me niet het actief te veranderen. De mist om mij heen wordt minder intens maar in mijn hoofd ontstaat een dikke brei van watten en wolken. Mijn gedachten dwalen af naar mijn laatste tocht met Mig in de Ardennen: ik had absoluut mijn dag niet maar liep wel met redelijk gemak 100km weg. Ergens in de tweede helft van die dag hadden we een discussie over dat de term voor niet finishen in een race DNF (Did Not Finish) geheel verkeerd gekozen is. Het zou moeten zijn: RTC (Refused To Continue). De eerste term geeft een deelnemer de kans om allerlei redenen buiten hem om aan dragen waarom hij of zij niet gefinished is, de tweede wijst met grote vingers naar jezelf: Jij hebt geweigerd verder te gaan. De keus ligt altijd bij jou…
Plotseling voel ik de brandende zon op mijn lichaam branden. Ik heb zeker een uur door een donkere tunnel gelopen en prevel nog steeds op het tempo van mijn passen: “refuse to quit- refuse to quit” Ik bevind me in een schitterend berglandschap met de mooiste vergezichten onder een strakblauwe hemel. De wereld om mij heen is totaal veranderd en dat heeft een grote invloed op mij. Ik voel me labiel, weet voor even geen raad met de situatie maar loop in hetzelfde tempo door. Tranen lopen over mijn wangen en kippenvel staat op mijn hele lichaam. Ik lurk een paar gels weg en drink mijn drankvoorraad op. Probeer, als afleiding, me te oriënteren waar ik ben en gok erop dat de campers iets verder op de bergkam de volgende drankpost is.
De campers zijn inderdaad post nummer 7. In carnavalskleren gehulde uitbundige vrijwilligers juichen mij van zeer korte afstand toe en overprikkelen mij daar behoorlijk mee. Bij mij tweede poging te achterhalen hoever mijn voorlopers liggen geef ik t op. Ik wens ze nog een fijne dag en loop snel de stilte weer in. Al hobbelend drink ik mijn mok cola leeg en het bruine water doet me goed. Het feit dat ik mij goed oriënteerde doet me nog meer goed en gravend in mij gedachten ben ik er vrij zeker van dat deze post op 63km lag. 63+63= kraak kraak: 126. Ik kijk een hond in het gehucht waar ik door heen loop triomfantelijk aan. De helft is een magische grens. 126Km is ver, maar 63km niet. Hoe slecht ik me ook gevoeld heb: 63 km is te overbruggen in welke toestand ook. Ik berg mijn mok op en kijk zover als ik de route voor me kan zien. De klim gaat nog een aantal kilometer door en in een stuk open terein boven een stuk bos zie ik een klein stipje in de groen gele kleren van de Zuid-Amerikaanse omhoog kruipen. Niet ver daar boven lopen nog twee stipjes, met een beetje verbeelding hoor ik ze al in het Engels met elkaar lullen over koetjes en kalfjes.
Met energie die ik sinds de start van de eerste klim niet ervaren heb zet ik aan en probeer voor de top van de klim de afstand te verkleinen. Wanneer ik op de plek ben waar ik de stipjes zag verdwijnt de Braziliaanse net achter de kam. Op de kam gaat de klim nog een flink stuk door dus ik blijf aanzetten. In het dennenbos net onder de top haal ik haar bij en knikken we kort naar elkaar. Ik verslap niet met mijn tempo en sla al snel een klein gat. Van de twee Angelsaksische kletsmajoors is geen spoor meer te zien maar een klein stemmetje zegt me dat dat niet definitief hoeft te zijn.
Na een korte afdaling volgt een klein klimmetje naar de Passo Cruz de Tejeda. Hier staan een aantal begeleiders van atleten die in hetzelfde hotel verblijven. Een paar herkennen me en lopen een klein stukje met me mee. Een halve fles water over mijn hoofd en een paar slokken cola voelen als een cadeau. Na nog een heel klein stukje omhoog begint een lange afdaling naar het dorp Tejeda. Een steil pad loopt in een rechte lijn naar beneden en kruist tig keer de asfalt weg die met vele haarspeldbochten naar de achter mij liggende pas klimt. Het voelt als een kleine overwinning dat de veel beter dalende Copacabana-dame pas aan het einde van de downhill en bij het binnenlopen van de achtste verzorgingspost langszij komt. Ook bij deze post is zij weer veel sneller weg maar met de vierde lange klim in het verschiet maak ik geen haast. Ik vraag aan de vrijwilligers onder het dadelkauwen en sinaasappelslurpen welke van de imposant ogende rotsformaties hoog boven het dorp de Rock Nueblo is. Het antwoord is positief: de meest nabije en moeilijkst te beklimmen rotsnaald is degene waar ik omhoog moet.
Na een paar kilometer heet asfalt begint een grillige klim die met veel bochten, bossen en rotssecties richting Rock Nueblo voert. In de klim haal ik 2 atleten in. Eén van hen zit helemaal stuk en komt nog maar amper vooruit. De ander klampt lang aan. Geen van beiden zijn de “kwebbelkousen van de andere kant van Het Kanaal”, die lopen dus nog steeds voor me. Rock Nueblo is een tussenstap in de klim naar het hoogste punt van het eiland. Over een versteend maanlandschap moeten we een stuk heen en terug voor we weer verder kunnen klimmen. In dit stukje wordt duidelijk dat Kwebbel & Bebbel vlak voor me, jawel, druk aan het lullen zijn en de twee anderen vlak achter me. Doorlopen dus!
In de vijf kilometer die naar de verzorging van El Garagon leidt gebeurd niet zoveel. Het pad is lastig en slingert meer op dan neer en in de volgorde die we op Nueblo hadden komen we ook aan bij de voedingszone.
In een grote hal op een camping begint een dame hard Spaans tegen me te praten. Wanneer ik in het Engels zeg dat ik haar niet snap praat ze nog harder. Ze irriteert me mateloos en ik loop bij haar weg. Alarmbellen gaan af en drie andere vrijwilligers ontfermen zich over me en leggen rustig op normale toon en in het Engels uit dat de dame de “verplichte materiaalcontrole”doet. Met één van de vrijwilligers als tolk schuifel ik schoorvoetend naar Helga terug. Zij blaft iets in het Spaans terwijl ze me aankijkt alsof ik zonet betrapt ben op 25 bolletjes coke op een vliegveld in Colombia. De vrijwilliger vertaalt heel rustig: “Iemurjencie Blanket”. Ik laat mijn folie deken zien. Eva schreeuwt iets in het Spaans, de tolk zegt rustig: “Mobaj Foon”. Ik laat mijn mobieltje zien. Dit riedeltje herhaalt zich bijna komisch met een hoofdlamp, regenjas, batterijen, mok en achterlichtje. Hierna mag ik voor mezelf gaan zorgen. Voor het weglopen klak ik mijn hakken even tegen elkaar en salueer halfbakken.
Ik weet dat na nog 300 opgaande hoogtemeters een marathon volgt met ruim 3500 dalende meters. Gedurende vier of vijf minuten lig ik op mijn rug en schut met mijn benen totdat ze gevoelloos zijn. Met lood in mijn schoenen verlaat ik de post. Ik kijk op tegen de lange afdaling naar Maspalomas. Ik weet dat het pijn gaat doen. Om dat vooruitzicht nog even weg te bannen concentreer ik me op het laatste deel van deze klim. Het blijkt een zeer steile rechte lijn door een dennenbos te zijn. Vanaf 1800hm vertraagd mijn pas op een manier die ik ken uit de Alpen. Een licht maar niet onplezierig gevoel in mijn hoofd duidt naar mijn idee op het afnemende zuurstofgehalte op deze hoogte. Met trage grote pas bereik ik de hoogste top van het eiland. Na een stukje asfalt stap ik over een vangrail en begin te dalen. Dalen over bosgrond. Dalen over lavagruis. Dalen over keihard gestolde lavavelden. Dalen over grote keien, kleine keien, losse keien, vaste keien, gladde keien, stroeve keien, schoenzooldoorborende keien en schoenzool-en-voetzooldoorborende keien, ronde keien, platte keien. Na 13km loop ik, ingehaald door een man of 8 van de korte afstand en 2 uit mijn race, San Bartolome de Tiranjana binnen met de wetenschap dat mijn voeten gepijnigd zijn door vele scherpe objecten, dat mijn bovenbenen nog nooit zo zuur zijn geweest en dat ik eigenlijk helemaal niet zo goed kan dalen. Cola maakt een hoop goed. Met mijn mok in mijn hand vraag ik om cola. “No Cola”… Als een teleurgestelde peuter met dito blik drink ik een paar mokken lauwe sportdrank en vul mijn drinkzak met water. Met een verslagen gevoel verlaat ik de post.
Na het dorp begint de laatste klim van de dag. Het is geen hele lange maar met de zon recht boven me is het vooral de hitte die het stijgen lastig maakt. Ik word nerveus van alle 83km mannen die me voorbij lopen. Gelukkig is aan de kleur van het startnummer goed te zien of ze mijn concurrent zijn of niet. Al horen ze allemaal niet thuis in mijn race toch probeer ik ze allemaal, al is het maar voor vijf passen, bijhouden. Het vastbijten is uitputtend maar in dit stadium van de race is elke handeling er toch één teveel. Het is gewoon zaak zo snel mogelijk bij de finish te zijn.
Uit de race briefing weet ik dat me nog één gevaarlijke afdaling wacht. Boven aangekomen zakt me de moed weg door de gaten in mijn schoenzolen: oneindig veel zigzagbochten vormen een naar beneden vallend patroon op een helling met miljoenen losse keien. Mijn in augustus gebroken enkel houdt zich nog altijd goed maar ik ben het vertrouwen kwijt. Het lukt me niet meer vaart te maken laat staan te onder houden. Stappend, glijdend en vallend kom ik 1100m lager stoffig en uitgedroogd aan bij de verzorging op 108km. Vanaf hier is elke stap verder dan ooit te voren. Nog zestien kilometer, nog 1 Zevenheuvelenloop, nog… twee uur afzien. Ik stap moedeloos de verzorging binnen en zie mijn Britse strijdmakkers op stretchers liggen. Ze ouwehoeren voor het eerst niet. De één slaapt en de ander staart wezenloos voor zich uit. Ik tik hem aan en vraag of het met zijn maat gaat. Hij antwoord dat het OK is. Ik heb weer moed.
Bij het weglopen van de post vraagt een medewerkster of het goed met me gaat. Ik antwoord positief, maar net om de hoek voelt het alsof ik een oven in stap. De hitte maakt me angstig, ik wil niet weg bij de mensen. Ik keer om en vul mijn drinkzak volledig. De dame vraagt nogmaals of het echt goed gaat. Ik antwoord wederom positief maar beloof haar dat als het niet zo is ik binnen tien minuten omkeer. Ze laat me zonder aarzelen gaan.
Een lange brede steenslagweg die volgens het hoogteprofiel vlak zou moeten zijn blijkt nog een frustrerende klim te bevatten. Met een leeg hoofd wandel ik de hele klim omhoog. Hobbel naar beneden en merk dat echt alle reserves op zijn. Ik heb totaal geen zin meer om te eten maar werk nog een gel weg. Heb al tijden geen zin meer om te drinken maar lurk nog eens aan mijn drinkslang. Wanneer de weg echt vlak wordt wandel ik een stukje en ben eigenlijk niet meer van plan te gaan rennen. Al wandelend passeer ik het bord “10km tot de finish”. In mijn bovenkamer zegt een irritant stemmetje dat ik nog nooit mijn hand heb omgedraaid voor tien kilometer. Eerst wil ik de discussie aangaan met het stemmetje maar capituleer direct. Tuurlijk kan ik dat, wat is nou tien km. Ik start weer met hardlopen en wil daar niet meer mee stoppen voor de finish. Ik herinner me Olsen tijdens het interview twee dagen eerder: “I am ready to race, ready to embrace the pain.” Op het ritme van mijn ademhaling denk ik “embrace the pain- embrace the pain”.
Met een tweetal wandelstukjes en een zeer korte pauze bij de laatste verzorgingspost hobbel ik al drie woorden herhalend onder de snelweg door en Maspalomas in. De laatste kilometers lopen door een afwateringskanaal naar het strand. De stenen liggen akelig schots en scheef maar het lukt te blijven dribbelen.
In de laatste 500m loop ik over strand, vlonder en kade. Met de zee aan mijn linkerzijde en een zilte zeelucht vermengd met een vleugje zweet, bier en zonnebrand in mijn neus loop ik met half geheven armen onder de finishboog door.
Na de finish komt mijn op Gran Canaria wonende neef Bjorn op me afgelopen. Een knuffel met zijn immens sterke en grote lichaam zorgt nog bijna voor een post-finish-refuse-to-continue. Ik probeer hem uit te leggen dat het niet echt mijn dag was maar stop daar mee wanneer hij me overruled met: “Shut Up! Your finishing 26th, between people who do this for a living. You did a great job!” Ik voel dat ik glunder. Even ben ik ontzettend trots op mezelf.
Nadat Bjorn is weggelopen om drinken voor me te halen ga ik in het gras liggen. Ik staar naar de hemel en voel me leeg. Na 18 uur en 22 minuten is niet alleen mijn lichaam maar ook mijn hoofd op. Door betraande ogen zie ik even niets.
Helemaal niets.