Selecteer een pagina

“Ca va?”
“Oui, ca va.”
“Ca va?”
“Oui, ca va.”
“You’re Ok mate?”
“Yes, everything alright. Thanks.”

Over het smalle zigzagpad loop ik tegen de looprichting in naar beneden. Opzij stappend voor stijgende deelnemers, mijn hoofdlamp afschermend om ze niet te verblinden. Met mijn startnummer verpropt in mijn hand geef ik ze antwoord op de vraag of het met me gaat. Wanneer het pad wat breder wordt hoef ik ze gelukkig niet meer aan te kijken en geef steeds minder vaak antwoord. De nacht maakt snel plaats voor dag. Waar tijdens het omhoog lopen alleen maar gitzwarte nacht om me heen was worden tijdens het dalen de gigantische bergen en ijsmassa’s zichtbaar. Bij een open plek in het bos sta ik even stil en laat me ontroeren door de zon die een gletsjer in de verte vol in goudgeel licht zet. Tranen lopen over mijn wangen. Twee fitte Britten komen luid pratend omhoog en zien me staan. Met één van hen heb ik oogcontact. “you’ll make it on you’re own to Courmayeur?” vraagt hij. “I’ll find my way” antwoord ik en bedank hem. Hij steekt zijn duim naar me op en glimlacht terwijl hij zijn weg vervolgt. Ik vervolg de mijne. De verkeerde kant op.
Bij het binnenlopen van Courmayeur kom ik Marjolein Bil tegen. Ik wil haar zeggen dat ik gestopt ben maar er komt hooguit wat gepiep uit mijn keel en ik verberg mijn hoofd in mijn handen. Ze geeft me een knuffel voordat ze weer doorloopt. In de grote warme sporthal in het Italiaanse bergdorp eindigt mijn Ultra Trail du Mont Blanc bij een tafel vol laptops en portofoons. Een oudere dame kijkt me vriendelijk aan en vraagt: “you resign?” Gelaten antwoord ik. “yes”.
Ruim twaalf uur eerder sluit ik me in de steeds harder neerkomende regen zo goed als het gaat af voor “Conquest of Paradise”. Voor het eerst hebben de tonen van Vangelis nauwelijks vat op me. Onder de startboog door focus ik me op de helicopter die boven Chamonix hangt. Het machtige slaan van de wieken komt duidelijk hoorbaar boven de menigte en muziek uit. Ik voel me op mijn gemak. De warme regen loopt via mijn nek mijn jas in. Nog voor de start staan mijn schoenen vol met water, is mijn broek doorweekt en is mijn shirt ook een eind op weg. Wanneer de speaker vanaf tien naar nul terug begint te tellen druk in mijn stopwatch in en doe de rits van mijn regenjas dicht. De mensen voor me beginnen te lopen en binnen een paar seconden loop ik onder de boog door. Duizenden mensen vormen een erehaag van paraplus en de flitsen van hun camera’s verblinden me tijdelijk. Halverwege de Alpine variant op de Kalverstraat hoor ik mijn naam eenmalig tussen wel duizend keer die van Anton. Wanneer de mensenmenigte afneemt ontdek ik dat ik naast meneer Kuprika loop. Even geniet ik van zijn mooie loopstijl. Anton rent niet, Anton loopt als het ware over water en doet dat zeer kundig. Na deze kortstondige loopanalyse laat ik Anton gaan. Naast Anton laat ik vele andere lopers gaan. Het tempo ligt hoog en gedeeltelijk slaag ik in wat ik me vele weken heb voorgenomen: veels te langzaam starten. Veels is wellicht te veel van het goede, maar het lukt om te langzaam te starten.

Na acht kilometer van saaie paden die enerverend worden gemaakt door honderden toeschouwers passeer ik in het kielzog van een kleine Braziliaanse dame uit het North Face team de eerste verzorgingspost in Les Houches. Uit gewichtsbesparing ben ik met een halve liter drinken vertrokken. Geheel volgens hydratieschema mik ik in no time een mengsel van vijf bekers cola, water en smerige sportdrank in mijn mik. Met de twee stukken banaan die ik lopend weg probeer te werken terwijl ik een hoestbui, ontstaan door het snelle drinken, onderdruk, maak ik een soort van gele-brei-voedselvoorraad in de haren op mijn kin en wangen die ondertussen wel voor een baard kunnen doorgaan. In een winkelruit zie ik mezelf. Een beetje koddig ziet het er wel uit en de mensen langs de kant van de weg vinden dat geloof ik ook. Bij een waterbak net buiten Les Houches neem ik even de tijd om de “self made gel” weg te wassen. Denkend aan het liedje “al die willen te kaaprn varen, moeten mannen met baarden zijn” krijg ik goede ideeën voor het meenemen van eten tijdens een ultra wanneer ik een ècht grote baard heb. Later als ik groot ben…
Na Les Houches begint de eerste klim van de UTMB. Was het de afgelopen twintig minuten even droog, nu begint het weer flink te regenen. Hoe hoger we lopen op het makkelijke omhoog slingerende karrenspoor hoe meer water er naar beneden valt. De druppels voelen warm aan. Het voelt eigenlijk wel prettig. Ook op dit gedeelte van het parcours laat ik nog een aantal mensen passeren: het lopen gaat makkelijk en dat wil ik zo houden.
Op de top van deze klim waait het behoorlijk en krijg ik het voor het eerst een beetje fris. Snel doe ik mijn regenjas aan en begin in het gezelschap van drie anderen aan de afdaling naar Saint Gervais. Een breed pad maakt al snel plaats voor kletsnatte alpenweiden. De voorste loper slipt weg en glijdt op zijn billen een stukje naar beneden, de twee anderen volgen zijn voorbeeld. Ik weet mezelf staande te houden maar ski en schaats de piste naar beneden. Na nog een paar van deze capriolen staat vast dat de voorgenomen schoenenwissel in Les Contamines geen overbodige luxe zal zijn.
Kilometers voor St Gervais is al te horen dat het daar feest is. Via gladde stenen trappen het dorp binnenvallend waan ik me direct de koploper van de koninginnerit in de Tour de France: duizenden mensen schreeuwen en klappen als waren we topsporters. Ik geef tientallen low-fives aan kleine kinderen die hun handjes hoog hebben opgestoken en speur de rijen af naar mijn ouders die hier ergens zouden moeten zijn. In de bocht vlak voor de ravito zien ze mij eerder lopen dan ik hen zie staan en ik stop even om boven de massa uit te schreeuwen dat het makkelijk gaat en dat ik de tijd van mijn leven heb.
Honderd meter verder wandel ik de drankpost binnen en sla weer een aantal bekers drank weg. Vul één bidon voor de komende tien kilometer naar de volgende post en ben weer onderweg. Bij het uitlopen van de post staat Sebastian S de deelnemers aan te moedigen en krijg ik een heuze high-five van hem. Ingesteld op low-fives mis ik zijn hand net.
De kilometers door de vallei naar Les Contamines zijn, op een paar kleine stukjes na, saai. Voor een uurtje zet ik mijn muziek aan en drink veel en eet wat gelletjes en een reep weg. Een aantal mensen halen me nog in maar met de invallende schemer die door de zware bewolking en regen vroeger komt dan verwacht haal ik hen ook weer bij. Ik loop makkelijk in de halfdonker en om me heen vallen regelmatig collega lopers. Standaard roepen we: “ca va?” Meestal komt er geen antwoord, maar staan ze snel weer op hun voeten en lopen door. Wanneer de herrie van het UTMB feest in het volgende dorp al duidelijk hoorbaar is vis ik in een omhooglopend stukje weide mijn hoofdlamp uit mijn rugzak en klik hem aan. In de laatste kilometers voor Les Contamines herken ik wat stukken waar ik ook liep tijdens de Montagn hard ruim een jaar geleden. Het herkennen geeft energie. Bij een bruggetje roep een toeschouwer dat het nog 300 meter naar de ravito is. In een steil klimmetje staan tientallen mensen langs de kant. Kabaal zwelt aan. Bovenaan het klimmetje loop ik samen met twee anderen een parkeerplaats op en de gekte binnen. Magisch om in het licht van bouwlampen en straatverlichting honderden en honderden mensen in de stromende regen te zien en horen schreeuwen en klappen. Vanuit de stilte van de bossen is het contrast zo groot dat overprikkeling op de loer ligt. Ik laat het over me heen komen, wandel rustig de tent van de organisatie binnen en zie daar Jeroen staan.

Regenjas uit, rugzak af, drinken, schoenen uit, hap soep, andere schoenen aan, hap soep met cola, eten en drinken bijvullen, slobber slobber, shirt uit… Alhans samen met Jeroen poog ik mijn shirt uit te doen maar het trekt vacuüm op mijn huid. Lachend roep ik met het shirt vast op mijn hoofd: “het is vanzelf aangegaan, dus het zal ook wel weer vanzelf uitgaan…” Al ruim drie dagen parodieren we Gideon Zadoks’s “het is vanzelf gekomen, dus het gaat ook vanzelf weer weg”. Met groot genoegen lachend om mijn eigen humor schiet het shirt van mijn hoofd en wurm ik me in een thermoshirt gevolgd door een gewoon shirt. Rugzak weer om en regenjas weer aan. Hoofdlamp op, nog twee happen soep en een slok cola en onderweg ben ik weer.

Ik voel me sterk, geniet van alle mensen langs de kant. Perfectioneer mijn low-fives nog verder voor ik het donker weer inloop. Nog een paar kilometer vallei en dan begint de UTMB echt. Dan verlaten we voorlopig de bewoonde wereld en zullen stenen, wortelen en graspollen de ondergrond vormen. Zin in het avontuur dat volgen gaat, vlinders in mijn buik.
In forse regen loop ik over een klein recreatieparkje, in harde regen loop ik langs een kerkje aan het einde van de vallei waar grote vuren de omgeving in een oranje gloed dansend verlichten. In een hoosbui begin ik aan de echte klim die zich kenmerkt door een van grote platte stenen gemaakt pad. Het pad wordt nooit steil. Het stijgingspercentage zit op net wel- net niet kunnen rennen. De meeste atleten om me heen blijven rennen maar ik ga snel over naar grote passen. Ze lopen langzaam bij me weg maar wanneer na verloop van tijd ook zij overgaan op wandelen haal ik de meeste vlot weer bij.

Met redelijk gemak kom ik aan bij de Refuge La Balme, de volgende drinkpost. De regen is opgehouden en de temperatuur is zeer aangenaam. Ik berg mijn regenjas op, pak mijn mok, vul hem met cola, neem een paar slokken en stop mijn armstukken in mijn broekband voor als ik ze nodig mocht hebben. De vrijwilliger die mijn cola keer op keer bijschenkt waarschuwt me dat het bovenop koud kan zijn. Ik bedank hem voor de hulp en het advies en verlaat de post.

Direct na de post worden de paden exact dat waar ik zo van hou: zigzaggend, losse stenen van allerlei formaat, stroompjes door de vele regenval. Met een gevoel van geluk spring ik snel mijn voorganger voorbij en stap krachtig omhoog. Dit hou ik een kwartier of wat vol. Na dat kwartier verandert er van alles maar niet zozeer om mij heen: de temperatuur blijft aangenaam, de mist blijft maar halfslachtig en zeker niet desoriënterend, de ondergrond blijft gelijk. Het is in mij waar er van alles verandert: ik voel me bij vlagen een beetje aangeschoten, maak soms domme misstappen die ik me alleen nog herinner vanuit mijn studententijd… na een bier of vijf in cafe Tweekeerbellen. Mijn maag voelt vol en opgezet, iets wat ik me ook herinner uit mijn studententijd: na die vijf of zes bier, ontstaand tijdens het eten van een broodje shoarma aan de Bloemerstraat in Nijmegen. Ik loop nog vrij vlot maar merk dat het zwalken erger wordt. Ik blijf in het kielzog van mijn voorganger lopen om niet op de route te hoeven letten. Vlak onder de Col du Bonhomme krijg ik koppijn, vrij plots: zoals de ochtend na die zes of zeven of acht bier… Mijn richtpunt bergt zijn stokken op en ik doe hetzelfde. Ik vraag hem of we op de top zijn. Hij kijkt me wat vreemd aan. Als ik me omdraai is de bewolking over de col volledig weg en kijk ik ver de diepte in. Ja dus!

De afdaling begint wat moeizaam maar na een paar kilometer voel ik me weer goed. Mijn benen gaan daar waar ik ze hebben wil. Mijn hoofd is helder. Mooi, geen aandacht meer aan besteden: doorlopen in een vlot tempo zonder me over de kop te lopen.
In de diepte zijn de lichten zichtbaar van wat Les Chapieu moet zijn: de bevoorrading op 49 kilometer. Is de eerste helft van de afdaling nog lastig en dus leuk, de tweede helft is makkelijk maar bij wijze van hoge uitzondering ook leuk: nat-gras-schaatsen. Met herwonnen energie kom ik aan in het Franse gehucht. Niet zoveel mensen als in de vorige dorpen maar voor een “ver weg in de alpen verstopt bergdorpje” is het er rond middernacht nog gezellig druk. Wel jammer dat mijn ondertussen volledig ingeslepen low-fives niet meer gevraagd danwel getest worden.

Vlak voor het eten en drinken word ik snel op mijn verplichte materiaal gecontroleerd. Net als bij het ophalen van de startnummers en de gang van zaken op de verzorgingsposten valt ook hier het lage franse slag gehalte op: efficiëntie voert de boventoon, grenzend aan Deutsche grundlichkeit. Binnen een minuut ben ik op 4 items gecontroleerd en zitten ze ook weer netjes opgeborgen in mijn rugzak.
Met mijn mok in mijn handen loop ik op een jongedame met een fles Pepsi-cola in haar hand af. “Coca?” vraagt zij en mijn “I would kill for some coke” leidt tot enige hylariteit. Een andere dame begint over “you dutch people” en voor ik het weet ben ik me, al wrijvend langs mijn neus, aan het verontschuldigen en ze vraag om het toch vooral niet aan de Wada door te geven…
Bij de soep een heel ander verhaal: een echte Fransoos schenkt streng een platic bordje soep voor me in. Met in één hand mijn cola, in mijn andere een homp brood en in mijn mond een halve banaan probeer ik het bord al balancerend op mijn onderarm naar een tafel te dirigeren. Zowel de cola als de soep eindigen in het gras. Snel bestel ik met een arm vol soep nog une coca en vraag beleefd om nog een bord soep. In het nederlands beloof ik hem dat ik dit keer niet zal morsen.

Ik wandel nog wat spullen rangschikkend het dorp uit en begin aan een aantal kilometer omhooglopend asfalt. Het hellingspercentage maakt dat hardlopen net mogelijk is, maar ik loop met stevige passen omhoog. Met het dorpje achter me en kilometers voor me een verbrokkeld lint van hoofdlampjes zoek ik naar “six weeks” van Of Monsters and Men. Met het ritme van dit nummer loop ik eeuwig omhoog. Vals meezingend en ondertussen nog wat pruimen en banaan wegduwend word ik een paar keer ingehaald door UTMB-isten die rennend het asfalt bedwingen. Ze lopen me maar langzaam voorbij en stuk voor stuk moeten ze niet ver voor me ook over gaan op wandelen. Ik blijf meezingen en gezien de pogingen toch bij me weg te lopen is dat nog steeds niet één van mijn grootste kwaliteiten. Ik wandel ze uiteindelijk wel weer allemaal voorbij zonder ook maar één keer aan te hebben moeten zetten.

Bij een klein kerkje en een drietal boerderijen eindigt het asfalt en begin ik als eerste van een tiental hoofdlampjes aan de 800 resterende hoogtemeters naar de 2516 meter hoge Col de Seigne. Een klein stukje vlak modderig karrespoor is eenvoudig hardlopend te doen, de brede zigzaggen daarna beginnen vrij plots zwaar te voelen. De eerste paar lichtbundels die mij rap van achter naderen maken mijn schaduw tot een dunne fragiel dansende schim. Even later doet mijn hoofdlamp hetzelfde met hen, alleen van achter beschenen ogen de lopers breed en sterk. Ik kan ze met moeite volgen en doe dit dan ook maar voor korte tijd. Alle studentikoze herinneringen uit de vorige klim zijn binnen tien minuten voltallig terug. Het misselijke gevoel en de koppijn zijn te negeren. Het in snel toenemende mate zwalken als een dronkenlap is dat niet. Ik gebruik mijn stokken steeds minder ter voortstuwing de berg op en steeds meer ter voorkoming van omlazeren, de berg af. Mijn hart bonst als een onregelmatige moker op een aanbeeld in mijn hoofd en borst. De bochten in het parcours houden op. De laatste honderden hoogtemeters worden in een rechte lijn omhoog afgelegd. Althans: in een soort van heide landschap lopen tot wel vijf parallel aan elkaar lopende, fors uitgesleten paden. Het lukt me niet om in één spoor te blijven lopen. Ik val van de één in de ander en voorkom vallen met mijn stokken en handen en knieën.

Tussen de wolken door neem ik voor het eerst sterren waar. Ik draai mezelf op mijn zij en duw mezelf naar handen en knieen stand. Wankelend sta ik weer op en zet een paar passen. Mijn maag trekt samen en vermicelli, banaan, pruim en water vinden hun weg naar buiten. Ik hobbel door met mijn stokken naast me als een beginnende skier die wanhopig poogt te voorkomen te vallen.
In de laatste minuten tot de top val ik nog een keer om en ga nog een aantal keer over m’n nek. Bovenop houd ik mijn adem in en probeer het samentrekken van mijn maag tegen te gaan wanneer mijn chip wordt gelezen door een vrijwilliger. Ik zeg niets, reageer niet op de succeswensen en wil snel van de top weg.

Een kleine 50 meter verder gooi ik mijn stokken in het gras en met mijn handen op mijn knieen gooi ik het laatste beetje maaginhoud naar buiten. Met kramp tot in mijn scrotum werken al mijn rompspieren samen aan iets dat niets met hardlopen te maken heeft. Ik voel me diep ellendig, gebruik het stokken opbergen even als kleine pauze en begin aan de afdaling naar Lac Combal.

Dat voor het afdalen exact dezelfde spieren worden gebruikt als tijdens vol overgave overgeven wordt me pijnlijk duidelijk. Het dalen gaat beroerd. Bij een klein stroompje dat het pad kruist blijf ik even staan en was mijn gezicht, handen en armen schoon. Het koude water doet me goed. Ik vul mijn lege bidon ermee en giet het over mijn hoofd. Ik krijg het ijskoud maar voel me helderder worden. In de looprichting kijkend zie ik in de verte een groot licht. Ik gok erop dat dit de volgende verzorging moet zijn en heb zin om weer wat te eten. Het laatste stuk dalen naar een vlakte op pak m beet 1900 meter hoogte gaat makkelijk en ik haal weer een paar deelnemers in.

Bij de verzorgingspost is het druk. Naar schatting staan er wel tien lopers te eten en drinken. Met een mok cola ga ik even zitten op een bankje. Een Italiaan die zich voorstelt, maar wiens naam ik niet meekrijg komt naast me zitten. Hij vraagt of het goed gaat en ik vertel hem, wijzend naar het nederlandse vlaggetje op mijn startnummer dat de hoogte best lastig is. Hij moet lachen, maar vraagt vervolgens doodserieus of hij de dokter even moet roepen. Ik schrik me rot: zie ik er zo beroerd uit? “No no, I am fine. Give me a few minutes and I’ll fly away” Hij knikt en vertelt dat er een nog één klim volgt voor Coumayeur. Dat er in Courmayeur warm eten is en hij wenst me veel succes. Wanneer hij zich bij me wegdraait zie ik nog net het bordje op zijn borst dat vertelt dat hij de baas van de post is. Hij loopt in een rechte lijn naar een andere deelnemer die waarschijnlijk met mij kan wedijveren om wie er het beroerdst uitziet. Na enkele zinnen lopen ze samen naar een grote tent met een rood kruis op de toegangsflap. Ik krijg toenemend respect voor de goede organisatie van deze race. Na nog wat eten en drinken wandel ik weer weg bij de post. Ik zwaai nog naar de Italiaan die net weer uit de tent komt. Hij steekt zijn duim op met een glimlach van oor tot oor.

Een paar vlakke kilometers gaan redelijk makkelijk. Ik ren zo langzaam als ik kan en probeer moed te verzamelen voor de volgende klim. De vorige twee hebben mijn rotsvaste vertrouwen in mijn kwaliteiten als “grimpeur” geen goed gedaan. Ik focus me op de klim die komt, niet op de 95 kilometer die daarna nog volgen. Wanneer de route de vlakte verlaat en direct stevig stijgt, lukt het me binnen vijf minuten al niet meer om op de hele klim te focussen. Het lukt me überhaupt niet meer te focussen: ik ga weer als een pinguïn over glad ijs naar boven. Moet om de haverklap stilstaan omdat ik dreig om te vallen. Krijg het benauwd. Voel me best een beetje ellendig.

De klim naar Arête de Mont Favre verloopt als wadend door kniediepe zuigende modder terwijl windkracht elf je omver dreigt te blazen. Wankelend en kokhalzend kom ik boven. Mijn startnummer wordt weer gescand zonder dat ik stil ga staan, stil kan staan. In een glazen noodshelter liggen twee in rode kleding gehulde mannen tussen allemaal van rode kruizen voorziene tassen en kratten te slapen. De teleurstelling dat ze me niet zien wint het bijna van de opluchting dat ze me niet zien. Ik loop door en hoop snel af te kunnen dalen naar Courmayeur.

Zoals alles al enige tijd in een soort van waas verloopt zo is ook mijn parcourskennis, zorgvuldig opgebouwd in een week of zes, één grote blur. Er komt geen afdaling. Een smal, slingerend pad gaat wat op en neer. Elke meter omhoog moet ik wel ergens even stilstaan en elke meter omlaag gaat hoogst zelden nog sneller dan wandelen. Op een traject met veel rotsblokken kruip ik meer dan dat ik loop. Net om een groot rotsblok, uit de wind blijf ik zitten. Mijn ademhaling is hoog en oppervlakkig. Mijn hoofd duizelt. Het lukt me niet meer om de maalstroom aan gedachten richting Chamonix te buigen, niet eens richting Courmayeur. Ik buig mijn hoofd. Ik buig. Ik huil.

Helemaal onderin mijn rugzak zit mijn mobiel. Zoals alles bewust een plek heeft gekregen in mijn rugzak zo is ook mijn connectie met de buitenwereld bewust zo ver mogelijk weg gestopt. Graaiend tussen vacuumverpakte kledingstukken, reservelampen, petten en Sorbo handschoenen vis ik het kleine voor vijf euro aangeschafte antieke maar zeer lichte Samsungetje tevoorschijn. In de oproepenlijst staan twee nummers. De één was voor het WK Skyrunning de ander voor nu, ik moet dus nog nadenken ook: Jeroen’s nummer begint niet met de marathonafstand, die ander dus. Ik druk op bellen en er gebeurd niets…

Geen bereik. Ik berg het toetsel weer op. Niet helemaal onderin, maar ook niet bovenop. Sta op en loop verder. Niet veel verder kom ik bij de verzorging op Col Checruit. Ik voel me zonodig nog slechter dan zonet. Ik laat mijn nummer weer scannen en pak mijn mok om te drinken. Krijg met moeite een halve mok weg. De post is aan het einde van een skilift en er staan vele tafels en banken. Ik ga ver van de post af zitten en vis mijn mobiel weer op. Dit keer wel bereik. Jeroen neemt slaperig op en ik vertel met trillende stem dat ik zo af ga dalen naar Courmayeur en dat ik daar op ga geven. Kort spreken we door “how this came to be”. We spreken af dat we in Courmayeur opnieuw contact zullen hebben. Ik stop mijn mobiel helemaal bovenin mijn rugzak en vervolg verslagen mijn weg.

De afdaling is de eerste droge plek tijdens deze editie van de UTMB. Modder en vochtige mistflarden hebben plots plaatsgemaakt voor stof en droge heldere lucht. De geur van dennen dringt tot me door en ver beneden me hebben de lichten van het Italiaanse Alpenstadje iets vrolijks. Het afdalen gaat net als in de vorige afdalingen al snel iets makkelijker en naarmate het pad lastiger en steiler wordt kom ik weer tot leven. Ik haal een tweetal mannen in en blijf in het kielzog van een derde. In het laatste stukje voor het asfalt haal ik hem in en loop vlot bij hem weg.
In de straten van Courmayeur ben ik een totaal ander iemand dan de tuimelaar daar boven op die berg. Ik bel al hobbelend weer met Jeroen en deel hem mede dat ik bij de verzorging goed voor mezelf ga zorgen, even rust en doorga. Hij antwoord dat hij alles in de auto gooit en me tegemoet rijdt tot waar hij niet verder kan, vanaf daar zal hij verder lopen. We nemen afscheid en ik loop de sporthal binnen.

Een minuut of twintig later loop ik met droge kleren, nieuwe schoenen, volle en vrijrustige maag èn een goed gevoel het langzaam ontwakende dorp weer uit. Het is nog donker maar de hemel heeft al niet meer dezelfde zwarte kleur als de bergen. De contouren van de Alpenreuzen om mij heen worden zichtbaar. Op het asfalt de helling op heb ik mijn lamp niet meer nodig. Ik klik hem uit en geniet van de schemer. Vogels beginnen ook steeds meer te kwettteren: de dag staat op aanbreken.
Waar het asfalt eindigt op een klein parkeerplaatsje sta ik heel even stil: de overgang van verhard naar off-road voelt als een barriere. Nu is omdraaien nog makkelijk, doorlopen het smalle rotspad op staat voor doorgaan. Doorgaan naar de andere kant van de 2500 meter hoge Col de Ferret. 25 kilometer waar ik bang ben om weer dezelfde problemen tegen te komen als zonet. Ik laat twee mannen passeren die makkelijk ogend omhooglopen. Eentje knikt me toe alsof hij wil zeggen: “jij kan dat”. Ik geloof hem en volg de mannen omhoog.

De route is een smal, snel stijgend wortelenpad met steeds meer losse stenen. Het begin gaat nog makkelijk maar na een half uur na mijn vertrek uit de sporthal komen vrijwel tegelijk alle ongemakken weer als een mokerslag aan. Ik wankel, mijn ogen draaien soms weg alsof ik slaapdronken ben. Mijn maag protesteert maar voor alles is het nu het ongelijkmatige bonzen van mijn in de loop van 30 jaar volledig gepimpte 6 cillinder TDI motor. Alsof de distributieriem geknapt is duw ik het gaspedaal wel in maar gebeurt er vrijwel niets.
Ik probeer nog een paar keer de contactsleutels om te draaien maar het haalt niets uit. Ik voel dat dit het einde is. Heb gewoonweg niets meer om in de strijd te gooien. Ik draai om en loop onzeker terug van waar ik vandaan kwam, terug naar Courmayeur. Weg van de Col de Ferret, weg van Chamonix. Na een paar minuten nadert er een lamp. Ik schaam me voor de richting waarin ik loop en nadat ik het lichaam onder de felle lamp heb laten passeren draai ik weer om en volg. Ik bijt me als een wielrenner in het wiel van een concurrent. Vanuit wanhoop, tegen beter weten in.

Het stappen in de voetstappen van mijn voorganger maakt me minder onevenwichtig maar op praktisch dezelfde plaats als zonet loopt mijn motor weer vast. Te laag oliepeil dit keer, volledig vastgelopen, geen aandrijving meer mogelijk.
Bij het omdraaien verblinden een tweetal lampen me direct en ik draai me opnieuw in de richting van de berg. Probeer te lopen maar faal daar zo goed als volledig in. “Ca va?” … “jep, I am OK.”
Even heb ik stilgestaan. Even gebeurde er volgens mij in mijn hele lichaam niets, zelfs het denken stond even uit. Daarna liep ik naar beneden. Wanneer er tegenliggers omhoog kwamen stapte ik opzij en schermde mijn hoofdlamp af om ze niet te verblinden. Het voelde alsof ik iets illegaals deed. Een spookrijder op de snelweg. Ik scheurde mijn startnummer los en maakte er een prop van. Ik wilde daar weg. Niet snel, wel weg.
Ca va?…

Splash this around