Selecteer een pagina

Plan A

door | aug 8, 2016 | Nieuws, Trailen in het nieuws

Waarom doe ik dit? Barbara, in het dagelijks leven een goede vriendin van me, zit nu als journalist op mijn hotelkamer de avond voor het WK Skyrunning, terwijl ik mijn kleren klaarleg en mijn rugzak inpak. Natuurlijk is het een uitermate terechte vraag, maar verkerend in topvorm aan de vooravond van wat wel een goede race moet gaan worden, is het niet zo makkelijk uit te leggen, of überhaupt onder woorden te brengen. Tussen het tellen van gels door vertel ik iets over een fascinatie voor afzien, dat in een vrije wereld met altijd de keus te stoppen nooit bereikt wordt. Bij het oprollen en in waterdichte zakjes proppen van mijn reserve kleding, hebben we het kort over het machtige gevoel wanneer je vermoeid bent en je zintuigen ongefilterd alle indrukken uit de natuur meekrijgen: de geuren van dennenbos, het kippenvel wanneer de mist je opeens omhult en de temperatuur snel daalt. Het altijd weer ontroerende moment wanneer een nieuwe dag aanbreekt terwijl je al uren in touw bent. Het is mooi, maar niet de reden waarom ik dit doe.

Uiteindelijk, terwijl ik mijn startnummer op speld, vertel ik dat ik hoop ooit de perfecte ultratrail te lopen. Dat ik, na een aantal jaar ervaring opgedaan te hebben door te proberen, te falen, te vallen, meestal weer op te krabbelen en vooral steeds achteraf terugkijkend geleerd en aangepast te hebben, hoop ooit te starten met de eerste stappen behoorde bij plan A en te finishen met de laatste zetten van datzelfde plan. Ik leg uit dat dat eigenlijk heel saai is, want je moet daarvoor eigenlijk een uur of tien steeds het gevoel hebben dat je te langzaam gaat, dat je te weinig doet, dat je de kantjes er misschien wel van af loopt. Je moet in die uren eigenlijk alleen maar de tijd zo fit mogelijk doorkomen, goed voor jezelf zorgen: eten, drinken, eten, drinken. En dat is nou juist zo moeilijk, want je wilt zo graag uit de startblokken vliegen en meegaan met anderen. Maar wanneer dit lukt, dan hoop ik in staat te zijn om de laatste fase van de race door te gaan in datzelfde tempo. Om vervolgens ook in dat tempo te finishen. Niets meer, niets minder.

Barbara kijkt enigszins beteuterd: “tja dat is niet heel spectaculair”. “Nope” antwoord ik: “maar het is juist de laatste fase waar je altijd zult verliezen, zo niet instorten, als je te hard bent gegaan. Je dondert door het klassement omdat je stilvalt.” In het zelfde tempo doorgaan en goed finishen, dat is wat ik wil. Daarvoor doe ik dit, daarom ben ik hier. Alles ligt klaar, ik vertel Barbara dat ik ga slapen. Vijf uur tot de wekker. Ik slaap als een blok.

Na 21 kilometer kom ik aan bij de refuge waar mijn vader en Jette staan. Kort vertel ik ze dat het goed gaat. De start was een waar “Huubje”: voor de anderen uitlopen. Dit omdat na 50 meter de route haaks naar links een twee meter breed vlonder met afstapje opgaat. Het leek me maar beter dat als eerste te doen. Na twee minuten liet ik de latere wereldkampioen voorbij met in zijn kielzog een man of zestig die allemaal haast leken te hebben. De eerste klim was simpel, nog een paar man gingen me voorbij. Vanaf de eerste top tot aan de refuge was saai, veelal dirt roads. Stukjes asfalt zelfs. De tien kilometer tot de verzorging geven me zelfs het gevoel dat ik niet op mijn plaats ben in deze race: de supertechnische race die voorspeld was verstopt zich blijkbaar nog.

Vanaf de herberg begint een lange klim. Al speed-hikend haal ik in vlot tempo een aantal deelnemers in. Naarmate de klim vordert wordt het mistig en vochtig. De temperatuur is laag en aangenaam. Halverwege de klim vraagt een Tjech waar ik vandaan kom. Het antwoord maakt dat hij me begint te vertellen dat het na de col erg lastig wordt. “No running there, only hiking”. Ik antwoord dat ik daar goed in ben. Hij gaat door met te waarschuwen dat de race in de laatste 40 kilometer het zwaarst zal zijn, dat je op de verzorgingspost in Espots, na 65km, nog fit moet zijn. Dat klinkt mij als een inkopper, maar ik bedank hem voor de info. Langzaam loopt hij bij me weg.

Na de col wordt de route inderdaad lastiger. We lopen door een landschap van meertjes en losse blokken steen. Eigenlijk is het vooral heel mooi, maar niet erg lastig. Het grootste gevaar zit in dat de omgeving afleidt. In no time haal ik een paar man in. In de slingerende afdaling naar de verzorging op 36 kilometer haal ik, net op een klein smal bruggetje van boomstammen, een kleine Fransman met haren als de manen van een leeuw in. We begroeten elkaar in het Engels en lopen een klein stukje zwijgend op. Na het bruggetje wordt de route al snel weer een dirt road. Ergens irriteert het me mateloos: rot op met die wegen, ik wil klauteren. Daar tegenover staat dat ik eigenlijk heel makkelijk loop. Ik constateer vermaakt na al die makkelijke kilometers in deze race, dat ik wèl kan hardlopen 🙂

Na de verzorgingspost, waar ik hooguit 30 seconden sta, loopt de weg weer op. Vanaf de landkaart weet ik dat het nog kilometers steenslagweg zal blijven. Ik wandel met stevige pas omhoog, terwijl ik de stukken watermeloen en boterham met chocopasta die ik zonet meepakte wegwerk. De Franse leeuw haalt me met een heel klein dribbelpasje in en aangezien ik net al mijn eten achter mijn kiezen heb hobbel ik met hem mee. Hij vraagt, ook weer in perfect Engels, waar ik vandaan kom en ik antwoord: “Les Pays-Bas”. Een schaterende lach volgt. Zwijgend lopen we een stuk samen omhoog. Wanneer het steiler wordt ga ik wandelen. Mijn race verloopt goed, makkelijk zelfs en dat wil ik zo houden. Langzaam loopt de Fransman wat bij me weg. Op een wat langer recht stuk weg zie ik een oranje!!! shirt naderen. Het shirt heeft de motoriek van de Belg Steven Pauwels. Niet veel later lopen de Belg, de Fransman en de Nederlander samen omhoog. Ik vertel in mijn beste Frans dat Steven uit Belgie komt. De Fransman wil weten of hij uit Vlaanderen of Wallonie komt. Vlaanderen is het antwoord, de reactie is weer een schaterlach. De Belg en de Nederlander laten hem zonder rancune achter. Even later loopt Steven bij mij weg.

Het einde van de klim wordt wat lastiger, maar nooit echt moeilijk. De afdaling is lastig omdat het vooral door gras gaat en het een beetje regent. Glibberend en soms op mijn kont sleeënd haal ik Steven vlak voor de volgende ravito weer in. Ik geef snel zijn vader een hand en prop weer een boterham met Nutella i.c.m. watermeloen naar binnen, spoel het geheel weg met een bidon cola en loop weer door.

De klim die volgt kent soms wat lastige stukken. Een paar blokkenvelden zijn een leuke afwisseling op de veelal smalle paadjes. De omgeving is schitterend maar de vergezichten gaan schuil achter flarden mist. De race verloopt saai en gemakkelijk en dat geeft me een ontzettend goed gevoel. Al zit ik nog niet op de helft, ik ben er van overtuigd dat dit mijn dag is. Dat dit een superrace kan worden.

De klim eindigt in een maanlandschap met meertjes. Het hart van het Nationaal Park. Ik geniet, niet van de omgeving maar wel van het feit dat ik de Tjech bijhaal die me vertelde dat ik fit moest zijn in Espots. Hij loopt in een groepje van drie mannen en twee dames. Met z’n zessen lopen we de lange, saaie, brede afdaling naar de eetpost op 65 kilometer. Halverwege krijg ik nog een bak extra energie door de aanmoedigingen van Mirre, Annette en de mannen van Buff en vergat ik mijn haar goed te doen voor de gevoelige plaat van Barbara. In het laatste stuk van de afdaling wordt het warm. De wolken zijn in rap tempo verdwenen en het einde van het dal is het laagste punt van de race. Verhit loop ik het dorpje in waar ik verwelkomd wordt door een springerige Jette. Samen met haar en mijn vader neem ik hier pauze.

Ik zit. Jette haalt cola. ik zit en drink. Mijn vader haalt pasta, veel te veel. Ik zit en eet en geniet van de afwisseling op alle gels en zoete troep. Jette vult mijn bidon. Ik zit en sluit voor een halve minuut mijn ogen, ontspan mijn benen en voor heel even is er geen focus. Heel even ontspan ik en voel me super. Als ik mijn ogen open zie ik, al etend en drinkend, dat alle leden van het groepje waarmee ik liep de zaal verlaten. Jette vult mijn rugzak aan, terwijl een paar deelnemers me inhalen door niet te rusten bij Espots.
Een lokale fotograaf is minuten lang helemaal los gegaan op drie generaties Dunkerbeck, hij is klaar. Ik ga door.

Nog een marathon vanaf hier, beginnende met 1600 stijgende hoogtemeters. Mijn plan A is dat ik deze hele klim in een steady maar behoudende pace omhoog ga. Het dorp uitlopend haalt een Italiaan me in, ik laat hem gaan. Op een lange skipiste haal ik hem weer in, net als de vierde dame in de race. Een Francaise die ergens bij kilometer 16 liet weten Nederlands te kunnen door “goedemorgen” te zeggen. Bij het passeren zeg ik “goedemiddag”. Net na de skipiste passeer ik Steven, hij is verbaasd me te zien. In mijn pauze in het dal was hij weer voorbij gegaan. Zijn knie doet zeer, we wensen elkaar succes. Het is erg mooi hem hier te zien: Eén van de toonbeelden dat Mister Ali gelijk heeft gehad door te stellen dat onmogelijk is niets! Een klein stukje hoger op de helling passeer ik nog iemand, ik voel me sterk. Ik ga door in steady pace.
Bovenop! De zon staat al niet meer hoog aan de hemel en creëert al mooie contrasten met donkere schaduwen en fel belichte hellingen. Het terrein voor me is indrukwekkend qua natuur maar ook qua route. Nog vier downhills en drie klimmen. Aan bijna alles voel ik dat mijn flatline scenario dat ik Barbara de avond tevoren vertelde uitkomt: ik heb voor het eerst de rust gehad heel lang heel rustig te lopen. Ik voel voor het eerst de kracht nu in dat tempo door te gaan. Ik voel het aan alles behalve mijn maag: het uren en uren eten van zoete meuk begint zijn tol te eisen. Bovenop de col duw ik de inhoud van een gelletje in mijn mond en probeer het in één keer door te slikken. Kokhalzen is het gevolg, maar wat water uit mijn bidon verdrijft de smaak van oerzoete framboos en ik hou het geheel binnen.

De eerste van vier afdalingen is steil en lastig en voorbij voor ik het door heb. De eerste van drie klimmen loopt geleidelijk omhoog en is ook voorbij voor ik er erg in heb. Vlak voor de top haal ik nog iemand in. Met op de col wederom een grandioos uitzicht en een sterk onderstel voel ik me kortstondig “on top of the world”. De afdaling is langer dan de voorgaande, maar de wetenschap dat in het dal een herberg met warm eten wacht geeft me vleugels. Die zijn ook zeer welkom, want naast mijn maag beginnen ook mijn voeten te rammelen aan plan A.

Ik zit. De jongedame die geen Engels spreekt haalt cola. Ik zit en drink. De jongen die wel Engels praat haalt rijst met tonijn en doperwten, veel te veel. Ik zit en eet en drink. Na een paar minuten afgeleid te zijn door American Football op de TV in de herberg sta ik op en ga weer door. Ik sta op en mijn achterligger gaat zitten. Voelt als geen verdere bedreiging. Nog twee klimmen en twee afdalingen. De rijst heeft mijn maag tot rust gebracht, mijn voeten doen zeer.

Met nog hooguit 100 hoogtemeters te gaan naar de op één na laatste top spreek ik kort een appje in voor Matthew, die elke keer weer de moeite neemt om voor MST dit soort races te verslaan. Ik spreek in waar ik ben, wat ik nog moet en hoe het gaat. Het geeft energie om mezelf hardop te horen zeggen dat het lukt. Dat mijn droomrace momenteel gelopen wordt. Op de top zie ik over het dal de laatste col. Iets hoger dan waar ik nu sta. Het dal verdwijnt grotendeels in een donkere schaduw en de graten worden scherp afgetekend door de laagstaande zon. Ik forceer nog een gel naar binnen, dit keer lemon smaak. Mijn maag is mijn hobby helemaal zat.

Wanneer ik in het dal de verzorgingspost zie neem ik ook het poppetje waar dat er net wegloopt. Hij heeft de witte kleren aan van de Tjech die ik al meerder keren zag en sprak. Een paar minuten nadat ik vertrokken ben bij de post haal ik hem bij. Zijn ogen liggen diep, hij staat stil. Wanneer hij me herkent zegt hij: “someone wasn’t fit at Espots”. Ik vraag of het goed gaat, hij antwoordt door te vragen waar mijn achtervolgers zijn. “No Idea, more then 10 minutes? Maybe more”. Het geeft hem denk ik een beetje hoop. Snel loop ik door.

Door naar het volgende poppetje, want in de verte neem ik nog iemand waar op de helling. De laatste keer omhoog, daarna alleen nog vijftien kilometer naar beneden.

Honderd meter achter het volgende poppetje zie ik al dat het niet goed met hem gaat. Hij zwalkt. Hij dreigt om te vallen bij elke pas die hij zet. Bij hem gekomen stel ik toch nog de vraag: “Are you OK?” De race van je leven racend wil je geen “No” horen, maar wetende wat er komt check ik mijn mobiel op bereik. Geen bereik! Hij praat Spaans. Ik begrijp “Medical”. Hij ziet er echt niet uit. Hij heeft een startnummer van de marathon, is dus al heel lang onderweg. Hij wijst naar de col. Ik zeg hem zijn felgele jasje aan te doen, dan is hij in ieder geval waar te nemen. In het Engels zeg ik dat ik hier niets voor hem kan doen, vraag hem of hij nog water heeft en ga voor de “medical” op de col. Ik laat hem achter.

Met enige haast loop ik naar de eerste haarspeldbocht recht onder de col. Ik neem twee mensen waar op de col. Ik ga staan met mijn armen en stokken schuin omhoog wijzend om zodoende de “Y” van: “Yes, need help” te vormen en roep hard “Medical!”. Geen reactie. Ik loop hard door de volgende bocht naar de bocht één hoger dan waar ik stond en herhaal mijn zetten. Weer geen reactie. Zo hard als ik kan loop ik omhoog, zie dat drie atleten de pas over gaan, maar de race interesseert me even niets. Ik denk alleen maar aan die man die beneden nog als een stip zichtbaar is in zijn jasje. Doemscenario’s maken dat ik nogmaals aanzet, ik voel me misselijk.
Met nog vijftig meter tot de col komen er drie man naar beneden gelopen, een grote rode tas bij zich. Ik wijs naar de gele stip. De voorste knikt en zegt dat ze het begrepen: “Now its up to us”.

Bovenop de col word ik licht in mijn hoofd, ga even zitten bij twee oudere kerels met honderden flessen water. Ze vragen of het goed met me gaat. Ik antwoord positief, dat ik alleen wat haast had de afgelopen vijftien minuten.

Na een kleine minuut mijn ogen dicht kom ik bij. Ik laat mijn bidon vullen en start aan de laatste fase van mijn race. Nog zittend slik ik twee gels weg, wetende dat afgelopen uitstapje wel wat energie heeft gekost. Mijn maag haat me.

Ik ben helemaal klaar met de race, wil alleen maar finishen. Toch ga ik de strijd nog aan met een Japanner die ik bijhaal en die zich in me vastbijt. Op een stuk asfalt ben ik die karaktereigenschap helemaal zat en zet aan. Mijn voeten branden maar toleren het. Ik loop bij hem weg. Hij capituleert. Ik niet.

De zon gaat bijna ten onder. Ik ook. Op acht kilometer van het einde word ik in nog eenmaal opgebeurd door aanmoedigingen. Ditmaal van Gerrit Jan, die eerder de marathon liep. Even kort wat woorden wisselen geeft afleiding.

De zon is onder. Ik heb geen zin om mijn lamp te pakken. In het dal vormen boerenwegen geen probleem in het donker. Het vlakke dal duurt me veel te lang. Elke stap doet pijn aan mijn voeten. Na een klein viaduct zie ik een kerktoren. Dé kerktoren. Daar is de finish.

De mannen van Buff vangen me op een paar honderd meter voor de finish. Jette loopt vanaf daar mee. Lopend langs een grote tent, vol etende marathonlopers klinkt er opeens gejuich. Voor het eerst in misschien wel mijn hele leven voel ik dat dit ècht voor mij is. Ik geniet. Ik geniet van honderd en acht kilometer Plan A. Beter dan dit wordt het niet. Na de finish zie ik pas wie er allemaal zijn. Een hoop lachende gezichten. Al snel voel ik een vreemde mengeling van geluk en ellendig voelen opkomen.

Ik zit tegen een muurtje. Heb mijn ogen dicht. Voel Annettes hand op mijn knie en hoor mijn vader praten. Voelt vertrouwd. Voor een aantal minuten voel ik me heel diep beroerd. Het voelt als een reprimande van mijn lichaam. Ik onderga het als een schuldbewuste havo klant die stiekem geniet terwijl de conrector verhit uitlegt dat inbreken in het scheikundelokaal en de voorraadkast plunderen echt niet kan.

Splash this around