Selecteer een pagina

Soms bevind je je op een plek waar je je gewoon niet moet bevinden. Soms loopt een ultra-project enigszins uit de klauwen. Soms stel je je plannen iets bij, uit lijfsbehoud. Ik ben met Gi onderweg van Chamonix naar Zermatt, over de Haute Route. Het is de bedoeling om de 110 km non stop af te leggen, om vervolgens via dezelfde weg terug te keren naar Chamonix. Het loopt iets anders…

Ik huiver. De laatste sprank daglicht dooft uit. Het miezert. Ik zie niet of het spul dat op ons neerdaalt sneeuw, vloeibaar ijs of regen is. Boven me klimt Gi. Handen en voeten werk. Hij trapt een stuk steen los, maar het blokje ter grootte van een pak suiker is makkelijk te omzeilen. Ik besluit dat het wijzer is om niet meer onder Gideon te klimmen. We zitten op de Meitin gletsjer op een hoogte van ongeveer 3.300 meter, op dik een uur boven de Cabane Valsorey in Zwitserland, niet ver van de Grote Sint Bernard pas. Het is net iets over negen in de avond en we zijn op een paar haren na 24 uur onderweg vanuit Chamonix. Op weg naar Valsorey, enkele uren geleden, liep ik op mijn tandvlees. In de Valsorey hut aten we wat pasta en soep en sliepen we anderhalf uur, om vlak voor het vallen van de avond weer op pad te gaan. Hier in deze creepy wand is het zo spannend dat ik mijn vermoeidheid ben vergeten. We staan beiden in een ‘survival modus’.

De Meitin gletsjer is vaag, onoverzichtelijk en ‘steep as hell’. Voor zover we weten zitten er geen spleten in deze sneeuw/firn/ijsmassa. Inmiddels is het helemaal donker en navigeren we in de bundels van onze hoofdlampen een beetje op goed geluk door de wand. We klimmen zonder touw over het steile terrein. De val van één van ons zou door de ander toch niet kunnen worden gestopt, omdat we geen tussenzekeringen kunnen leggen. Het is een kwestie van niet onderuit gaan. Het voelt alsof we in een val zitten. Naar boven verder klimmen door deze vage toestand van losliggende rotsblokken en sneeuw in allerlei verschillende gradaties is verre van prettig. Mij bekruipt een naar gevoel. Als ik mijn lamp naar beneden richt zie ik diep onder me een terrein waar ik nog minder heen wil dan naar boven. Ik krabbel op een paar wiebelende grote keien, waarvan er een onder me wegglijdt, de diepte in. “Steen!” roep ik, een oud klimmersreflex. Bitch! Wat doe ik hier?

Gi roept van boven of het goed gaat. “Naar omstandigheden”, brom ik. Dan bedenk ik me dat Gi met zijn vraag iets anders wil uitdrukken. “En hoe ga jij daarboven?” schreeuw ik. “Kut!!” is het antwoord. “Zwaar klote. Mijn lamp valt uit elkaar, mijn microspikes blijven niet goed onder mijn schoenen zitten en ik heb koude poten! Dit is geen goede plek.” Daarna stilte. “Ja klote!” schreeuw ik maar terug. Wat anders? Het heeft weinig zin om diepzinnig analyserend te gaan mopperen op deze plek. We moeten hier zo snel mogelijk weg zien te komen. En wegkomen betekent doorklimmen. “Tais-toi et rame!” Schiet door mijn kop: “Zwijg en roei door!”
Na een kleine drie uur klimmen bereiken we een spoor dat van links naar rechts door de steile wand traverseert. Het moet het spoor zijn van de twee klimmers die eerder deze dag als eersten na de grote sneeuwval van vorige week door deze wand zijn gekluund, zoals de waardin in de Valsorey hut had verteld. Gideon roept naar me dat ik voorzichtig moet doen. Alsof ik dat niet al deed, de laatste paar uren. De passage wordt echt heel eng nu. Er schiet even een oude droom door mijn hoofd. Een typische klimmersdroom. Je klimt in een mooie rotswand en je beweegt lekker voort. Moeilijke bewegingen maak je met alle gemak van de wereld. Diep beneden je zie je bomen, je hebt een gevoel van onoverwinnelijkheid. Dan realiseer je je plots dat je niet ingebonden bent in het touw. In een paniekreactie schrik je wakker. Einde droom.

Maar het is nu even geen droom. Ik wil in ieder geval maar niet wakker schrikken. Uiterst behoedzaam zet ik stapje voor stapje in het voor mijn gevoel bijna loodrechte stuk. Onder mij gaapt een leegte, mijn maag trekt samen. Ik prik met mijn rechterhand mijn pickel in het gat waarin ook Gi en onze twee voorgangers hun pickel prikten, en douw drie vingers van mijn mijn linkerhand in een ander pickelgat, zover als het gaat. Gi’s lichtstraal voor me is weg, hij roept dat hij op de col is. Lichte paniek, nu ben ik voor mijn gevoel helemaal alleen op deze griebusberg. Ik heb het echt helemaal gehad.

Musso
Een paar minuten later sta ik ook op de col. Gi rilt van de kou. We zijn opgelucht dat we het gehaald hebben. Gi stelt voor om het Musso bivak te zoeken. Dat noodbivakhutje moet ergens niet ver weg in de donkerte liggen. Ik stem in en tien minuten later vinden we ondergesneeuwde sporen die ons naar het kabouterhuisje boven op een rotspunt leiden. We zitten op een kleine 3.700 meter hoogte. Het loopt tegen middernacht.
Musso is onze redding. Een alu koektrommel van 2,5 m hoog, 3 m breed en 4 m lang, op een spectaculaire rotspuist op de col. Binnen negen britsen boven en naast elkaar, gegroepeerd om een kleine tafel. Er liggen dekens voor negen man. We graven ons in onder een nest van wol. De nachtelijke uren die volgen proberen we ons wat op te warmen in het hutje. Slapen lukt slecht, maar we pakken aardig wat rust. We proberen te bellen naar Han, die ergens in het dal is. Han volgt ons waar mogelijk met een camera, om een documentaire over het project te maken. Hij wordt ondersteund door Muriel en Philippe, goede vrienden. Zij proberen ons te filmen op de plekken waar zij vanuit het dal kunnen komen. Er is brak gsm bereik in Musso. We balen ervan dat er geen optie is om ‘sein veilig’ uit te zenden.

Gi is vijf uur later nog niet helemaal opgewarmd en rilt nog steeds. Met onderkoelde humor stelt hij dat het wel een keer over zal gaan. “Ik ben vanzelf gaan rillen. Het zal ook vanzelf wel weer overgaan.” We besluiten na een paar bivakuren om toch maar weer door te gaan. Om half vijf gaan we weer op pad. Nog een dik uur te gaan voordat de zon zich weer zal laten zien. Als we de blikken doos uitkomen zien we sterren. Links boven ons zien we in het sterrenlicht de topgraat van de Grand Combin 600 m boven ons uittornen. Ik voel me nietig.

Het is koud, het vriest flink, de sneeuw is keihard. Na nog geen tien minuten zitten we in de afdaling, richting het gletsjerbekken onder ons. Om daar te komen moeten we eerst een stuk afdalen door een verijst sneeuwcouloir. Het is best steil, en met de harde sneeuw niet relaxed. “Rustig aan!” beveel ik Gi die voorgaat. Gi is al 36 uur leading, dat is toch een beetje zijn natuurlijke rol. Ik heb er weinig tegen in te brengen. Ook in dit terrein is hij gewoon sterker dan ik. We zitten aan het touw. Op het moment dat het me wat té a-relaxed wordt en dat wil delen met mijn touwgenoot, slaakt die een vette vloek. Gi’s pickel verdwijnt in de diepte, ik hoor het geluid van het ijzerwerk over de bevroren sneeuwmassa. Zonder pickel is verdergaan geen goed idee. In een split second besluiten we om terug te keren naar Musso. Als we daar even later aankomen hebben we geen idee wat de volgende stap moet zijn. We besluiten dat, wat we ook gaan doen, we eerst het daglicht afwachten.

Een paar uur later heeft de zon de verijste passage in het couloir beter toegankelijk gemaakt en dalen we voor de tweede keer af het couloir in. Gi heeft van een stuk betonijzer dat hij naast Musso vond een DIY pickel gekneed, waar hij vrolijk mee rondzwaait. Zijn zelfbouw pickel blijkt snel overbodig, als we zijn pickel alsnog terugvinden in het couloir, een stuk lager. We dalen snel af via de gletsjer tot 3.000 meter. Daar bergen we het touw op en lopen over de sneeuwvrije gletsjer richting het dal. De afdaling tussen al dit berggeweld is indrukwekkend. Tonnen ijs en rotsen vormen imposante formaties, het is een spectaculair gezicht. Van ver en minder ver gapen ijsbreuken en spleten ons aan. Dit is een domein waar natuurlijke oerkrachten een mens terugbrengen tot zijn essentie: Een kwetsbaar zoogdier met net een paar hersencellen meer dan een aap.

Wat doen twee liefhebbers van lange loopafstanden in deze ruige context? De Haute Route is een oude hoogalpiene verbinding tussen Chamonix en Zermatt. Aanvankelijk werd de route alleen geskied, maar tegenwoordig wordt hij ook regelmatig in etappes gelopen, zeker via de inmiddels uitgebreid omschreven lagere varianten. In de zomer van 2012 liep de Spanjaard Iker Karrera een hardcore variant van de Haute Route in ongeveer 21 uur. Een statement. Iker bracht in 21 uur het lopen van grote afstanden in alpien terrein terug naar een basis. Mens tegen oerelement. Het mens Iker kwam sterk uit de strijd. Het inspireerde ons. Maar Mig en Gi komen er op hetzelfde parcours als dat van Iker achter dat de oerkrachten een maatje groter zijn dan zij. Een waardevolle en ook mooie ontdekking. In de sneeuw en ijsmassa van Meitin wordt duidelijk dat de ‘Iker route’ heen en terug non stop nog wel even een niet gerealiseerde uitdaging zal blijven. Blijft over een poging tot herhaling van Iker’s route, in een wat ruimere tijdspanne. Nog steeds een opgave, want we zijn na anderhalf etmaal pas net over de helft.

Tegen het vallen van de avond zijn we na een afdaling tot diep in het dal, een ontmoeting met de filmcrew en een bord rösti in een berghut weer op 3.000 meter op de Otemma gletsjer. Het is vrijdagavond en we zijn sinds de start op woensdagavond 22:00 uur een kleine 48 uur onderweg. Volgens de oorspronkelijke planning hadden we op dit moment in Zermatt achter een pan kaasfondue moeten zitten, maar de Meitin bepaalde anders…

De hond en zijn baas
Er hangt onweer in de lucht. Ik loop een stuk vrolijker rond dan 24 uur geleden. Musso heeft me goed gedaan. Toch ben ik al sinds ik weet dat we tegen onweer aan zullen lopen niet geheel op mijn gemak. Gletsjers en onweer vormen een slechte combi. In de hut waar we de fimcrew uren ervoor ontmoetten stond ik op het punt om uit het project te stappen. Na de Meitin opnieuw in de problemen komen zag ik niet zitten. Je moet het lot in de bergen niet tarten. Aan de andere kant wilde ik Gi niet teleurstellen. Een enkeltje Cham-Zer was wel het minste dat ik terug kon doen voor al zijn inspanningen en voorbereidingen om dit project mogelijk te maken: klimgidsjes naspeuren, kaarten zoeken, de route van Iker overtrekken in een bruikbaar GPX bestand, info verzamelen over hutten en gsm-bereik, mogelijke escapes voor slecht weer of malheur en andere waardevolle info verzamelen, die niet in een kant en klare brok van het internet te trekken is. Tegenover deze inspanning moest gewoon meer staan dan ‘een slecht gevoel vanwege een onweersvoorspelling’.
Vanwege het dreigende onweer besluiten we om de route iets om te gooien. Niet ver van ons vandaan op 3.100 m ligt de Cabane des Vignettes. Vandaar kunnen we via het Arolla dal alsnog naar de Cabane de Bertol lopen, en daar het spoor van Iker weer oppikken. Meer hoogtemeters en kilometers, maar minder lang in vijandig gebied.

We vinden de hut van de Vignettes zonder problemen. De ligging is spectaculair, precies boven een ijsval van honderden meters tegen een rotswand aangeplamuurd. Aan de voorkant van de hut is een heliplatform geplakt, zien we in de aanzwellende schemer. In de verre omtrek is geen andere plek waar een heli zou kunnen landen. In de hut worden we onthaald door een grote wollige berghond die ons kwispelstaartend laat weten dat hij blij is dat we er zijn. Zijn baas, de waard van de hut, lijkt op zijn hond. Hij is wollig, groot, gul en dik. Met wat fantasie zie ik ook hem kwispelstaarten. “Volgens mij hebben jullie een flink stuk gelopen”, merkt hij op. Als we hem zeggen dat we uit Chamonix komen is hij helemaal in zijn nopjes. “Mooi werk! Dat is een end. Hoe lang zijn jullie al onderweg?” We vertellen ons verhaal. De waard knikt goedkeurend. “Ik ga eten voor jullie maken.” Zonder eten kunnen jullie niet verder. Blijven jullie slapen?” We weten het niet. Het regent flink en de zon is onder, maar het gaat goed, en het onweert nog niet.
Als het eten op tafel staat barst buiten dan toch een solide onweer los. Andere gasten in de hut die ons met verbazing zo laat zagen binnenkomen en met ontzetting aanhoorden dat we er mogelijk na het eten weer vandoor zouden gaan, halen nu opgelucht adem. Ze weten het nu zeker: Die twee freaks moeten wel in de hut blijven overnachten. We geven ze geen ongelijk en bestellen ook maar gelijk twee blikken bier. Zermatt komt morgen wel.

Na een korte nacht vinden we bij ons ontbijt in de nog slapende hut een briefje van de waard, waarin hij ons succes wenst. De goeierd! Het briefje geeft me evenveel energie als een liter koffie met een pak suiker. Ik geef Gi twee paracetemollen tegen zijn knallende koppijn en we gaan weer op pad. Die koppijn kwam vanzelf en…

Adelaarsnest
In Arolla vinden we onze filmcrew terug die ons en passant van vers voer en koffie voorziet. De ontmoetingen met onze vrienden zijn momenten om naar uit te zien. De Bertol hut op 3.300 m die enkele uren later volgt is opnieuw een spektakel. Die Zwitsers maken er een sport van om hun hutten op zo bizar mogelijke plekken te bouwen. Via stalen ladders klimmen de bezoekers dit adelaarsnest in. De gletsjer die volgt is een juweeltje. In de verte tornen de Matterhorn en andere imposante wanden en toppen boven de gletsjers uit. Van de Vignetteshut lopen we via Bertol in twaalf uur naar Zermatt.
De terugkeer in de beschaving van het beroemde bergdorp valt zwaar. Rolexwinkels en hordes Japanners met camera’s en straten vol in klederdracht gehulde wezens die achter een kudde geiten aanlopen. Er heerst een hoog Heidi und Peter gehalte. Daarnaast spotten we een burka waaronder twee benen uitsteken en een hoempa hoempa band. Een bonte kermis. Het staat in schril contrast met de afgelopen dagen.
We zijn bijna drie etmaal onderweg geweest. Drie keer zo lang als Iker. We probeerden een brug te slaan tussen hoogalpiene uitdagingen en ultratrailerij. Dat is niet helemaal gelukt. In plaats van een heen en weer in 80 uur liepen we een enkeltje in 67 uur. Desondanks bracht dit project ons een stuk verder. Ultrageloop in vijandig terrein heeft grenzen, voor ons in ieder geval. De Ikers van deze wereld halen streken uit die over limieten gaan. Natuurlijk heeft Iker de route vantevoren verkend en liep hij wellicht onder gunstigere omstandigheden dan wij. Natuurlijk hoefde Iker geen 1.000 km te rijden, op de dag waarop hij aan zijn stunt begon. Natuurlijk was Iker geacclimatiseerd en wij niet. Maar toch. Enige nederigheid is hier op zijn plek. Bij deze. Wij buigen.

O, en wat die titel betreft. ‘Musso’ is de voornaam van een Italiaanse klimmer, wiens vroegtijdige dood hem waarschijnlijk de naamgeving van een mooie bivakhut opleverde. ‘Über alles’ is de waarheid. Het bivak was het hoogste punt dat wij bereikten. Een hoogtepunt. En zonder Musso hadden wij vandaag waarschijnlijk een paar tenen gemist..

Splash this around